Leestijd: 2 minuten
Op eikenbomen kan je in de maanden mei, juni en juli behaarde rupsen zien. Deze rupsen gaan ’s nachts in groepjes achter elkaar aan – in processie – op zoek naar voedsel (eikenbladeren); vandaar de naam eikenprocessierups. Een zichtbaar gevolg hiervan zijn kaalgevreten takken in bomen. Bij de bestrijding van de eikenprocessierups wordt steeds vaker gekozen voor het wegzuigen van de rupsen en bijbehorende spinselnesten. Op deze manier worden eikenbomen niet meer kaal gevreten en vermijden we ernstige jeukhinder bij spelende kinderen en omwonenden.
Bestrijding van de eikenprocessierups
Het bestrijden van de processierups kan grofweg op drie manieren: door het spuiten met gif, wegbranden en wegzuigen. Aan de eerste twee manieren kleven nogal wat bezwaren. Soms zijn voor één boom vele liters gif nodig om de rups afdoende te bestrijden. Bovendien is het gif schadelijk voor beschermde vlindersoorten. Het wegbranden van de rupsen en spinselnesten kan mogelijk schade aan de bast veroorzaken.
Milieuvriendelijk
Vandaar dat steeds vaker voor de milieuvriendelijke methode van wegzuigen wordt gekozen. Deze methode, waarvoor Boels de passende oplossing in huis heeft, zorgt voor verminderde verspreiding van brandharen in de omgeving en rupsrestanten op locatie. De bestrijder moet wel altijd een overall en bijbehorend gelaatsmasker dragen.

Overwinteren
Eikenprocessierupsen zijn de larven van nachtvlinders die overwinteren in eikenbomen. Ze leggen hun eitjes in de boomtoppen. Na het uitkomen van de eitjes doorlopen de rupsen een aantal vervellingen, waarna ze in groepen samenkomen in grote nesten op de stam van de boom. De brandhaartjes die de eikenprocessierups loslaat, veroorzaken oogklachten, benauwdheid en jeuk. In juli verpoppen de rupsen zich tot vlinders, maar de achtergelaten nesten vormen dan nog steeds een probleem voor mens en dier. De meeste nesten worden aangetroffen in eiken langs lanen, in erfbeplantingen en landgoederen. Soms komen ze ook voor op beukenbomen en berken. In bossen wordt de rups iets minder vaak waargenomen, vermoedelijk vanwege natuurlijke vijanden zoals de sluipwesp.